Pech of geluk?

Stop. Onverwacht en dwingend sprong een rood lampje op het dashboard van mijn auto aan, begeleid met een serie piepjes om mijn aandacht te trekken. In een eveneens rood vierkantje stond de alarmerende tekst: risico op motorschade. Daarnaast brandden twee oranje lampjes; één met de afbeelding van een motor en één met die van een sleutel. Ik was net de snelweg bij Bussum opgedraaid en had me via de invoegstrook tussen het drukke verkeer op de A1 gewurmd. Snel scande ik de situatie om te zien waar ik het beste kon stoppen, deed de alarmlichten aan en zag dat er gelukkig rechts naast de spitsstrook een kleine strook asfalt was waar ik de auto kon neerzetten zonder de weg te blokkeren.
Ik parkeerde de auto, klom via de bijrijderskant nar buiten, griste nog snel mijn tas en telefoon mee en klauterde over de smerige vangrail. Het was een onstuimige dag en het regende pijpenstelen. Daar stond ik dan.

Ik belde eerst mijn eigen garage. Die vroeg me of ik via WhatsApp een live verbinding kon maken zodat ze de lampjes op het dashboard konden zien. Ik klauterde weer over de vangrail, dook snel de auto in en probeerde zittend op mijn knieën op de passagiersstoel de telefoon in een positie te houden waarmee het dashboard zichtbaar werd voor de monteur in de garage. Deze zag echter niets. Toen ik even opkeek, zag ik een vrachtwagen vlak langs mee heen scheren en realiseerde me dat ik hier razendsnel weg moest wezen, in mijn hoofd verscheen het beeld van een aan gort gereden auto met een verpletterde bestuurder. Ik maakte nog snel een foto en klom weer over de vangrail. De foto appte ik door naar de man van de garage. Die appte terug dat het iets kleins kon zijn maar ook iets heel ernstigs. Tijd voor plan B: de ANWB inschakelen.

Ik stond net met de ANWB-wegenhulp te bellen toen ik zag dat er een grote gele auto achter de mijne was gaan staan. Er stapte een man met een geel waterdicht pak uit die razendsnel pilonnen uitzette. Inmiddels was ik onder een viaduct gaan staan om tegen de regen te schuilen. Nu ik de man zag rende ik hem door het lange natte gras tegemoet. Mijn redder. ‘Wat is er aan de hand?’, vroeg hij. ‘Een rood lampje met stop, en een melding in het rood met risico op motorschade’, antwoordde ik. ‘Het leek me verstandig om te stoppen’, voegde ik eraan toe. ‘Er is een sleepwagen onderweg, u wordt zo afgesleept en naar een veilige plek gebracht, dat is de procedure’, meldde hij me. Ik zag dat er Rijkswaterstaat op de grote, gele auto stond. De man plaatste via zijn waterdichte tablet een rood kruis op het rechter baanvak van de matrixborden, terwijl de snelheid naar zeventig kilometer per uur werd teruggebracht.

Wachtend op de sleepauto onder het viaduct knoopte ik een praatje met hem aan. Ik was gesignaleerd via lussen in het wegdek, die direct aan de meldkamer doorgeven als er een auto langzaam rijdt. ‘Wow’, antwoordde ik onder de indruk. ‘Komt dat nu nog vaak voor? Pech onderweg.’  ‘Iedere dag heb ik tijdens mijn dienst wel tien tot twaalf ongevallen en pech meldingen.’ ‘Wow, wat veel’, ontglipte aan mijn lippen, ‘en dat alleen hier op de A1?’  ‘Yep’, knikte hij.’

Onder het lawaai van het voortrazende verkeer probeerde ik nogmaals de ANWB-wegenhulp te bellen. Ik schreeuwde luidkeels mijn adresgegevens door, omdat de mevrouw aan de andere kant van de lijn me anders niet kon verstaan. Ik werd per direct lid van de wegenwacht, de mevrouw vroeg me verscheidene keren of ik dat echt wilde, want er waren extra kosten aan verbonden, maar ik zag geen andere optie en was vooral dankbaar dat er überhaupt hulp was.  

De sleepwagen kwam aanrijden en een vriendelijke man met oranje pak aan gaf me een hand. ‘Verstandig’, zei hij bemoedigend, toen ik hem van de rode lampjes had verteld. ‘Stap maar snel in, want ik wil hier zo rap mogelijk weg.’ Ik hees mezelf de hoge auto in, het was er heerlijk droog en warm, de grote stoel was zacht bekleed en ik had van grote hoogte een prachtig uitzicht over de weg. Binnen twee minuten stond mijn auto op de sleepwagen en voor ik het in de gaten had reden we weg. Op zoek naar een veilige plek waar de wegenhulp naar mijn auto kon kijken. Ik had geen tijd meer om mijn redder van Rijkswaterstaat gedag te zeggen. Mijn nieuwe helper bevestigde dat er dagelijks vele auto’s met pech langs de weg staan. Ze waren in de regio met dertig sleepauto’s actief om gestrande automobilisten van een onveilige plek weg te slepen.
Hij bracht me naar carpoolplaats Crailoo, parkeerde mijn auto en zwaaide me gedag met de woorden: ‘nou misschien tot ziens. Als de wegenwacht uw auto niet kan repareren dan kom ik u weer ophalen.’ Ik vroeg hem naar de kosten van het wegslepen. Ik had al op een flink bedrag gerekend, maar hij wuifde vriendelijk en zei: ‘Service van de zaak, dit is helemaal gratis voor u. Daarvoor betaalt u nu wegenbelasting.’

Een beetje verbouwereerd zat ik even later in mijn beslagen auto. De wachttijd voor de wegenhulp bedroeg ongeveer negentig minuten, het was een drukke dag, zo had de receptionist me verteld toen ik nogmaals had gebeld om mijn exacte locatie door te geven. Een kwestie van uitzitten. Normaal zou ik de tijd doden met wat nieuws lezen, podcasts luisteren of spelletjes doen, maar ik zag dat de accu van mijn mobiel bijna leeg was en durfde geen risico te nemen. Mijn Smartphone was mijn lifeline naar de buitenwereld. Daarom zat ik gewoon wat voor me uit te staren. Af en toe passeerde er een fietser die zich zwabberend voortploegde door weer en wind. Of een geïrriteerde automobilist die met te hoge snelheid de parkeerplaats rondreed omdat hij geen parkeerplek kon vinden.

Ik had honger en moest plassen. Ik had net bedacht dat ik voor dit laatste de bidon kon gebruiken, toen de telefoon ging. Het was de wegenwacht. Waar stond ik nou precies? Ik veegde de beslagen ruiten schoon en tuurde naar buiten, ik vertelde dat ik naast de oprit van de A1 richting Amsterdam stond en zette de alarmlichten aan. Even later parkeerde een gele auto zijn neus tegen de mijne. Mijn derde helper was gearriveerd. Met een apparaat werd de chip van mijn auto uitgelezen. Er kwamen een aantal foutmeldingen tevoorschijn, waaronder iets met de turbo. De wegenwacht leek niet erg onder de indruk, hij resette de chip en vertelde dat ik waarschijnlijk gewoon naar huis kon rijden. Hij zou me tot Amersfoort begeleiden. Mochten dezelfde lampjes weer gaan brandden dan moest ik gewoon doorrijden, blijven rijden, behalve als er knipperende lampjes kwamen want dat was een noodsignaal en natuurlijk ook als de motor raar ging doen.

‘Bent u er klaar voor, dan gaan we!’. Hij overhandigde me de autosleutels, ik zette de ventilator op standje maximaal en daar gingen we. Na tweehonderd meter sprongen alle vier de lampjes weer aan, maar ze knipperden niet, dus reed ik dapper door. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik de gele auto als een baken van veiligheid achter me aan rijden.
Vanaf Amersfoort was ik op mezelf aangewezen. Het was druk op de weg en ik sloot aan in een eindeloze file van rood opflikkerende achterlichten. Reed de auto nu anders of verbeeldde ik het maar? Nee, hij trok steeds moeizamer op. En het toerental was anders dan ik gewend was. Het ging steeds stroever. Eenmaal op snelheid ging het wel, maar het optrekken ging heel langzaam, alsof de auto geen vermogen had. Ik was echter vastbesloten om door te rijden naar huis. De ruitenwissers raasden over de voorruit. Om mijn aandacht wat af te leiden had ik een podcast op gezet over onderzoek naar ons bewustzijn en bijna dood-ervaringen.

Om iets voor half zes reed ik Doetinchem binnen. Ik had geluk. Bij de garage brandde nog licht. Snel liep ik naar binnen en zocht naar de monteur om mijn verhaal te doen. Ik mailde hem het uitleesrapport van de wegenwacht en overhandigde hem de autosleutels. Terwijl ik met hem stond te kletsen over de toekomst van autorijden en de veranderingen van het vak automonteur, kwam Frans – mijn persoonlijke held – mij met ons busje ophalen.

Thuis ontdeed ik mij van mijn natte schoenen en sokken, trok warme, pluizige sokken over mijn bleke, rimpelige voeten, dronk een flink glas havermelk en schrokte twee boterhammen met chocopasta naar binnen, terwijl ik met mijn rug tegen de verwarming aan ging staan. Toen pas voelde ik me weer een beetje mens worden.  

Peinzend vroeg ik me af of ik vandaag nu pech of geluk had gehad. Natuurlijk had ik autopech gehad, maar ik had ook heel veel geluk gehad. Ik was gelukkig niet aangereden, het regende maar er was een viaduct waar ik kon schuilen, ik was veel geld kwijt aan lidmaatschap van de wegenwacht maar ik ben in de gelukkige situatie dat ik dat gewoon kan betalen. En natuurlijk was er heel veel hulp geweest. Ik prijs me dankbaar en gelukkig dat ik in een land als Nederland mag wonen, waar soms dingen misgaan, maar waar vooral ook heel veel goed geregeld is. Ik was geholpen door drie professionele, vriendelijke mannen, ik had veel geleerd over hoe Rijkswaterstaat de veiligheid van de wegen organiseert en ik was weer veilig thuis. Ik had absoluut geluk gehad vandaag.

2 Reacties

  1. Hoi Dorothé, wat een spannend avontuur was dat. Ik ben blij dat het zo goed is afgelopen en hoop dat je auto gauw gefixt wordt. Je maakt mij ook gelukkig door te delen hoe je ook naar pech kan kijken, inspirerend!
    Lieve groet, Saskia

  2. Mooi geschreven weer! Precies daarom ben ik al jaren lid van de wegenwacht! En mooi hoe je het positief benaderd, zoals altijd zou ik haast zeggen. XXX

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *