Inspanningstest

Op aanraden van een aantal ervaren sporters en ook omdat alle behandelingen van de borstkanker een zware aanslag op mijn lichaam zijn geweest, besluit ik om een inspanningstest te doen. Hiermee wordt gekeken of het verantwoord is om een zware inspanning als de beklimming van de col d’Aubisque te ondernemen.
Het Sport Medisch Centrum Papendal adviseert me om een inspanningstest met ademgasanalyse te doen. Hiermee worden eventuele problemen met hart of longen zichtbaar. Bovendien kan ik op basis van de gegevens die uit de test komen een goed trainingsschema maken.

Opgewonden en enigszins nerveus meld ik me bij de balie van het Sport Medisch Centrum Papendal. Aan de muur hangen metersgrote foto’s van sporters in actie, variërend van zwemmers, hordelopers, motorcrossers, schaatsers tot waterpoloërs en wielrenners.
Ik word opgehaald door een tenger meisje dat zich voorstelt als de arts die mij gaat begeleiden. Eerst hebben we een gesprek over mijn doelen en medische geschiedenis, daarna word ik gewogen en opgemeten. Op basis van deze gegevens word mijn BMI berekend, dat nog net binnen de marge zit. Aan de hand van een huidplooimeting berekent de arts mijn vetpercentage. En wat ik al had voorvoeld en gezien aan mijn spekbuikje: mijn vetpercentage is te hoog. Ik krijg het advies om twee tot drie kilo af te vallen en ervoor te zorgen dat mijn vet wordt omgezet in spiermassa. Frans ligt dubbel van het lachen als ik het hem vertel en noemt me nu plagend ‘Obesithé’, een samentrekking van obesitas en Dorothé.

Voor de inspanningstest word ik naar een andere ruimte gebracht. Ik zie een hometrainer staan en een computer met drie schermen. Een vrolijke, jonge meid stelt zich aan me voor en plakt mijn ontblootte bovenlijf vol met elektronica die met draden aan de computer zijn verbonden. Eerst wordt een hartfilmpje in rust gemaakt. Dan krijg ik een masker op en wordt getest of er nergens lucht kan ontsnappen. Ik denk terug aan het masker in de zuurstoftank tijdens de hyperbare zuurstoftherapie. Dat vond ik toen heel vervelend ademen, omdat het zwaar ging door de luchtdruk. En ik zie er nu dan ook tegenop om door het masker te moeten ademen.

Lydia, mijn vrolijke begeleider, verstelt het stuur en het zadel van de hometrainer en dan kan de test beginnen. Eerst vier minuten rustig trappen op een frequentie tussen de 80 en 90 omwentelingen per minuut. Lydia heeft me net uitgelegd wat er allemaal te zien is op de drie grote computerschermen die naast me staan, maar ik besluit me volledig te concentreren op het fietsen. Mijn blik is gericht op het kleine metertje voor me dat ik constant op 84 omwentelingen per minuut probeer te houden. Iedere halve minuut komt er gewicht bij en moet ik meer inspanning leveren om de trappers rond te krijgen. Het gaat goed. Ik begin flink te zweten, maar mijn benen draaien nog lekker rond. Ik merk nauwelijks dat ik door een masker adem. Ik ben volledig gefocust op het fietsen en wil het zolang mogelijk volhouden. Dat is ook de bedoeling. Het doel is om je maximale inspanning te meten. De test is het meest betrouwbaar als je tot het uiterste gaat.
Lydia volgt op de computer mijn hartslag en analyseert de ademgassen. Aan de hand hiervan ziet ze dat de verzuring begint en dat ik het moeilijker krijg. Ze legt me uit wat ze op het computerscherm ziet, maar ik ben zo moe dat ik met mijn ogen dicht aan het fietsen ben en echt geen energie meer heb om naar haar te luisteren en op te nemen wat ze zegt. Ik merk wel dat ik, precies zoals ze vooraf heeft uitgelegd, veel langer en meer uitadem in plaats van inadem. In het begin ga je dieper inademen had ze gezegd en ligt de nadruk op maximale zuurstofopname, maar als de verzuring eenmaal begint wil je lichaam alleen nog maar zoveel mogelijk afvalstoffen kwijt en dan ga je dus dieper uitademen.
Er komt nog een verzwaring bij en Lydia begint me luidkeels aan te moedigen om vol te houden. Ik trap me een slag in de rondte. Het enige wat ik nog kan is uitademen. En dan ineens lukt het niet meer. Ik krijg de trappers niet meer rond. Het lampje gaat letterlijk uit. Het is een bizarre ervaring. Het is geen beslissing om te stoppen, het gebeurt gewoon. Mijn maximale inspanningspunt is bereikt.
Ik moet door blijven fietsen van Lydia, omdat ik anders waarschijnlijk bewusteloos raak. Alle zuurstof gaat naar de spieren en mijn hoofd krijgt dan te weinig bloed. Gehoorzaam trap ik door op de fiets die nu geen tegendruk meer geeft. Lydia volgt op de computer mijn herstel. Na drie minuten fietsen ben ik nog steeds dizzy en zie vlekken voor mijn ogen dansen, dus moet ik nog een paar minuten door blijven fietsen. Hierna mag ik voorzichtig van de fiets stappen en word ik losgekoppeld van alle apparatuur. Het zit erop. Moe maar voldaan, stap ik onder de douche.

Even later zit ik weer tegenover de arts die mijn gegevens heeft geanalyseerd. Ze vraagt hoe ik me voel. Ik antwoord dat ik, zoals wel vaker na het sporten, een beetje hoofdpijn heb. Ze zegt dat de hoofdpijn kan komen door te weinig vochtinname, een te lage bloedsuikerspiegel of door mijn lage bloeddruk. Mijn bloeddruk is met 60 / 110 aan de lage kant. Dat kan klachten geven als duizeligheid en vlekken voor de ogen, maar is medisch gezien geen enkel probleem. Ik knoop het puntje vochtinname in mijn oren. Eten doe ik meestal wel, maar ik vergeet nog wel eens te drinken tijdens het sporten.

De arts zegt dat mijn hart en longen geen afwijkingen laten zien en dat ik zonder risico de col d’Aubisque kan beklimmen. Yes. Dat is het nieuws dat ik wil horen.
Verder leer ik dat mijn maximale hartslag 179 slagen per minuut is en dat mijn verzuringspunt ligt bij een hartslag van 168. Dit betekent dat ik bij trainingen bij voorkeur onder de 168 slagen per minuut moet blijven, omdat ik daarboven verzuur. Mijn VO2max – een graadmeter voor de conditie – is op dit moment 35. Tot mijn blijde verrassing betitelde de arts mijn basisconditie als ‘zeer goed’. Dat geeft me wel een oppepper om vooral door te gaan met lekker sporten.
De adviezen die ik meekrijg zijn: interval training, leren om lange tijd op de fiets door te brengen, spieropbouw door dagelijks de ‘seven minutes workout’ te doen, fietsen in een licht verzet en voldoende eten en drinken tijdens het sporten.

Verder berekent de arts aan de hand van mijn gegevens de trainingszones. Voor een rustige duurtraining, een zogenaamde zone één training, houd ik mijn hartslag tussen de 126 en 143 slagen per minuut. Een zone twee training ligt bij mij tussen de 143 en 160. En als ik met intervaltraining aan de gang ga mag mijn hartslag stijgen tot 168.

Tot nu toe fietste en liep ik altijd op gevoel. Eigenlijk deed ik maar wat. En blijkbaar heb ik dat goed gedaan, want mijn conditie is in vergelijking met leeftijdsgenoten zeer goed. Nu ik mijn hartslagzones weet kan ik meer gericht gaan trainen. Het gebruik van een hartslagmeter komt dan in beeld. Ik weet nog niet of ik het prettig vind om mijn lichaamsfuncties zo te monitoren.

Met een trots gevoel loop ik naar buiten. YES. Ik ben helemaal gezond.
In de bomenlaan kom ik iemand tegen die me bekend voorkomt. Het duurt even voor ik op de naam kom, maar dan ineens weet ik het. Het is Daphne Schippers. Zo’n goede prestatie als zij zal ik niet gaan neerzetten, maar toch. Col d’Aubisque here we come!

Geef een reactie