Tegenwind

Ik had een koude, winderige dag uitgekozen om mijn excentrieke, jarige tante te verrassen met een bliksembezoek. Het was een mooie gelegenheid om mij voor te bereiden op mijn aanstaande fietsvakantie en mijn splinternieuwe fietstassen uit te proberen. Toen ik mijn felblauw gekleurde fietstassen voor de trekkingbike ging inpakken, merkte ik al snel dat het een hele andere manier van denken vergde dan wanneer ik met de racefiets op stap ging. Bij de racefiets was ik eraan gewend geraakt zo weinig mogelijk mee te nemen; alleen dat wat in de zakken van mijn wielrenshirt paste. Thuis moest ik al beslissen welke kleding ik aan zou doen en ook qua eten kon ik alleen het hoognodige meenemen. Nu met de nieuwe fietstassen kon ik mijn beslissingen uitstellen: ik nam drie paar schoenen mee om onderweg uit te testen, ik propte regenkleding in de tassen, vulde een thermoskan met heet water, voegde een mok, brood, banaan, appel en mueslireep toe, besloot ook nog maar mijn dons jasje en fleecejack mee te nemen en nog zaten de fietstassen niet vol. Toch was ik er niet helemaal happy mee.
De fietstassen waren stug en ik vond het onduidelijk hoe ik ze dicht moest maken. Toen ik onderweg stopte voor een pauze kon ik in de tassen niet vinden wat ik nodig had; het was een wanordelijke bende waar ik niets in terug kon vinden. Ik vond het irritant dat ik de hele tas open moest maken, ik miste een rits en een handig klein zakje waar ik dingen als mijn telefoon, bankpas en zonnebril in kon doen. De telefoon zat nu in de grote zak en telkens als ik even wilde kijken voor de route moest ik stoppen, de fietstas open maken, graaien en zoeken naar de telefoon, die natuurlijk naar beneden gezakt was… Kortom, ik begon al enigszins humeurig aan de tocht.
Dat ik van begin af aan wind tegen had hielp ook niet mee. Ik heb nu eenmaal een hekel aan wind, vooral aan koude, noorden wind. Om de wind enigszins te omzeilen koos ik voor een fietspad door het bos. Toch lukte het niet echt te genieten van de tocht, mijn hersenen waren gefixeerd op mijn nieuwe fietsonderbroek met zeem, die knelde en schuurde tegen mijn billen. Bovendien kreeg ik al snel last van mijn rechterknie. Het duurde even voordat ik me realiseerde dat dat waarschijnlijk kwam, omdat ik te zwaar trapte tegen de wind in. Ik vond het fietsen met de lompe fietstassen zwaar en log in vergelijking met de tochtjes op de racefiets. De fietstassen klapperden en knarsten toen ik over de hobbelige keien in het centrum van Doesburg reed en ook ik zelf werd flink door elkaar geschud. Ik liet mijn mopperstand even varen toen ik door de Havikswaard fietste langs geurende witte bloesems en weilanden vol pinksterbloemen en er een waterig zonnetje aan de hemel verscheen. Ik vervolgde mijn tocht met aan de rechterhand de heuvelrug van de Posbank, langs statige herenhuizen en mooie oude bomen. In Velp kocht ik bij patisserie Christian twee gebakjes met gele room en verse aardbeien, die ik voorzichtig bovenin één van de fietstassen plaatste. Het was druk in het centrum van Velp; voetgangers, fietsers en automobilisten krioelden door elkaar heen alsof er geen corona bestond. Terwijl ik voortploeterde werd ik regelmatig ingehaald door schijnbaar moeiteloos fietsende oude van dagen op een e-bike, oude mannen op een racefiets, moeders op een bakfiets en jonge meiden op een stadsfiets.
Ik verliet de drukke hoofdweg en sloeg rechtsaf richting Rozendaal waarmee ik aan een flinke klim omhoog begon. Voldaan kwam ik boven aan en constateerde dat ik mijn bezoekadres op drie kilometer was genaderd. Ik hoefde alleen nog maar linksaf te slaan en die weg een aantal kilometers te vervolgen. Toen ik de heuvel omlaag knalde, drong het tot me door dat ik waarschijnlijk te vroeg naar links was gegaan en de heuvel opnieuw zou moeten beklimmen. Dapper klom ik de berg weer op. Voor de zekerheid even checken op google maps of ik goed zat. Nee, ik moest toch een andere kant uit dan ik had verwacht. Dus hop de heuvel weer af. Al snel was ik aan het ronddolen door de stad en had geen idee meer welke kant ik uit moest. Ik was al drie kwartier aan het heuvel op en af fietsen en de afstand tot mijn doel was nog steeds drie kilometer. Uiteindelijk bereikte ik toch bekend terrein en vond ik na enig zoeken het juiste adres. Ik parkeerde mijn fiets in de voortuin en belde aan.

In mijn hoofd had ik een beeld van mijn tante die verbaasd maar blij in de deuropening stond, terwijl ik haar feliciteerde en de twee gebakjes overhandigde. Daarna zou ze me blij verrast uitnodigen om binnen te komen en zouden we gezellig samen van het gebakje smullen. Het was mijn bedoeling haar een leuke verjaardag te bezorgen. Ze zat al meer dan een jaar alleen in haar huisje en had alleen wat contact met haar buren. Ook had ik rekening gehouden met het scenario dat ze – ondanks dat ze vrijwel nergens naar toe ging – niet thuis zou zijn. Maar het liep anders dan ik had verwacht.
Na het aanbellen, hoorde ik gestommel en daarna een luide roep met ‘ik kom er aan hoor’, de deur werd van het slot gedaan en daar stond mijn tante met een zwart mondkapje waarop twee panters waren afgebeeld. Het eerst wat ze zei was: ‘oh ben jij het, hoe kom jij nou hier verzeild? De bloemen zijn er al hoor, die staan al in de vaas.’ Ik had voor haar verjaardag een bos bloemen met een kaartje gestuurd, omdat ik toen nog niet van plan was om langs te gaan. We bleven even sprakeloos staan. Toen feliciteerde ik haar en probeerde haar de gebakjes te geven, maar ze deed een stap opzij en zei:  ‘kom dan maar even binnen.’ Het was niet onaardig, maar het was ook niet heel uitnodigend. Het voelde ongemakkelijk. Ik had beter even kunnen bellen dat ik in de buurt was, zo realiseerde ik me, ik had haar nu natuurlijk overvallen. Maar ik had haar ook niet onnodig nerveus willen maken voor mijn bezoek.
Ik kreeg een kopje thee. Zelf nam ze niets, want ze had al koffie gehad. De twee gebakjes stonden op het aanrecht. Die zou ze van de week een keer als toetje eten, zo vertelde ze me. En daar zat ik dan op de eikenhouten bank recht tegenover haar, terwijl ik nipte van mijn kopje thee en ik enorm verlangde naar een van de overheerlijke gebakjes die ik had meegenomen of in ieder geval iets anders om mijn honger te stillen.
Haar huisje was net een museum, elke vierkante meter was gevuld met kunstvoorwerpen. Speren en schilden van geitenvel, etsen en schilderijen, beelden van wilde dieren, droogboeketten, wandkleden en boeken. Heel veel boeken.
Ik had het gesprek op reizen gebracht, want daar werd ze meestal vrolijk van zo wist ik uit ervaring. Al snel zat ze beeldend te vertellen over haar reizen naar Zuid-Afrika, Namibië en Botswana. Afrika het continent waar ze haar hart aan had verpand en waar ze bijna was gaan wonen als haar man toen niet ziek was geworden. Reizen waar ze met een grote glimlach aan terugdacht. Reizen die ze alleen als oudere dame van in de zestig had ondernomen. Mijn excentrieke tante die aan de ene kant zoveel weet en wereldwijs is en aan de andere kant soms tenenkrommende opmerkingen kan maken in gezelschap, rollend met haar grote ogen en blazend van verontwaardiging en nog leeft in een wereld van vijftig jaar geleden. Ze is alleen bereikbaar via een geheim nummer op haar vaste telefoon die aan een snoer vastzit en naast de bank staat. Ze had haar huisarts een handgeschreven brief gestuurd om te vragen wanneer ze aan de beurt was voor haar vaccinatie tegen corona. Ze is heus goed geïnformeerd over alles wat er in de wereld gebeurt en ze is geestelijk volkomen helder, alleen moderne technologie als een laptop, mobieltje of telebankieren hebben niet haar interesse. Ze heeft een hart van goud, maar toch voel je je meest van tijd enigszins opgelaten in haar gezelschap, al is het moeilijk onder woorden te brengen waar dat precies door komt.

Ze zwaaide me uit, terwijl ze in de voortuin stond in haar knalgele ensemble van een duur merk met de snit uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. Voor een tientje op de vlooienmarkt gekocht, maar van een heel goed merk, zo had ze me toevertrouwd. Ik kan het wel waarderen als iemand zo zijn eigen stijl heeft. Ze is beslist authentiek en zichzelf, maar zeker ook een tikkeltje wereldvreemd.

Ik liet me de heuvel afrollen, fietste door mooie stadsparken en door wijken met oude arbeidershuisjes. Al fietsend at ik twee boterhammen met pindakaas. Het was koud. In Velp stopte ik weer bij patisserie Christian en kocht opnieuw twee gebakjes. Ditmaal met het idee ze samen met Frans op te eten.
Ik fietste langs landgoed Biljoen en kwam uit op het dijkje richting Westervoort. Tegen het verkeer in fietsend stak ik de brug over de IJssel over. En toen was het nog zevenentwintig kilometer tegen de wind in naar huis.
Ik reed met de wind in mijn gezicht over de dijk richting Lathum, Bahr en Giesbeek en ik begon te begrijpen wat mijn fietsvrienden bedoelden met afzien. Tot nu toe had ik mijn fietstochten altijd met plezier beleefd. Natuurlijk zat het wel eens even wat tegen, maar dat duurde nooit lang. Ik vond het niet erg om nat te regenen of om wind tegen te hebben, maar vandaag was dat anders. Ik vond er voor het eerst sinds mijn fietsrevival helemaal niets aan. Ik kon me gewoon niet meer voorstellen wat er leuk was aan fietsen. Waarom was ik hier eigenlijk aan begonnen? Ik vond de wind onaangenaam, het fietsen zwaar en ik verlangde enorm naar warm op de bank zitten met een kopje thee en een gebakje.

De terugtocht leek eindeloos lang. Ik vond het landschap saai en monotoon. Telkens verwachte ik dat ik eindelijk de wind in de rug zou krijgen, of in ieder geval van opzij, maar dat gebeurde niet. De wind leek met me mee te draaien. Op een bankje bij camping Siebieverden in Eldrik at ik kleumend één van de twee gebakjes op, met plakkerige handen stapte ik even later weer op de fiets. Klaar voor de laatste etappe. Koud en knorrig arriveerde ik rond zes uur bij ons huis. Ik installeerde me op de bank met een deken, een kopje thee en gebakje nummer twee. Dat had ik wel verdiend vond ik na zoveel tegenwind.

De tegenwind was niet alleen fysiek, maar zat vooral in mijn hoofd zo realiseerde ik me. Het was mijn mindset die het onaangenaam maakte, niet de wind. Bij iedere trap was ik bezig met zo snel mogelijk thuis zien te komen, verlangde ik naar warmte, thee en iets lekkers als beloning, hierdoor was ik niet aanwezig in het hier en nu en daardoor kon ik niet genieten. Ik was teveel bezig met een moment in de toekomst. Als ik maar eenmaal thuis ben, dan wordt het beter, zo dacht ik en hiermee ging ik voorbij aan het mooie en waardevolle van wat zich op dat moment onder mijn neus afspeelde.  Het is goed dat ik nu weet wat afzien is. Maar een volgende keer ga ik gewoon weer als vanouds genieten van het fietsen heb ik me voorgenomen.

Geef een reactie